Zeggen jouw leerlingen ook vaak dat ze niet gemotiveerd zijn? Dat ze jouw vak, het onderwerp of school überhaupt niet interessant vinden en dat ze het gewoon niet leuk vinden?
Jij probeert ondertussen je lessen zo leuk en interessant mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het inzetten van werkvormen. Je merkt dat dit dan even helpt, maar dat je leerlingen toch steeds weer terug komen op: 'Ik vind het niet leuk.' Waarop jij misschien wel denkt of zegt 'je hoeft ook niet alles leuk te vinden, sommige dingen moet je gewoon doen.'
Daar heb je helemaal gelijk in. Toch heerst het beeld dat je iets leuk moet vinden om ervoor gemotiveerd te zijn. En dat je je ook alleen kunt inzetten voor iets wat je leuk vindt. Met vaak als logisch gevolg dat we proberen om de lessen zo leuk mogelijk te maken voor onze leerlingen. Uiteraard is je lessen leuk en interessant maken een heel goed iets, het is alleen jammer wanneer je hier veel tijd instopt en je merkt dat het alleen op de korte termijn effect heeft.
Waarom dit maar even werkt, komt omdat het onderliggende beeld rondom motivatie hetzelfde blijft. Dat motivatie alleen te maken heeft met iets leuk/interessant vinden. Het is belangrijk om over dat beeld met je leerlingen in gesprek te gaan. Dat kun je bijvoorbeeld doen door verschillende vormen van motivatie met ze te bespreken.
Intrinsieke motivatie:
Dit houdt in dat je voor de activiteit zelf gemotiveerd bent. Je vindt het leuk en het geeft voldoening. Er zijn vaak maar weinig dingen waar we echt intrinsiek gemotiveerd voor zijn. Zo ben ik over het algemeen intrinsiek gemotiveerd om naar mijn tennislessen te gaan. Ik vind het echt leuk en het geeft een goed gevoel als ik geweest ben. Toch heb ik niet altijd zin om te gaan, bijvoorbeeld omdat het regent of omdat ik nog veel andere dingen te doen heb. De extrinsieke en/of autonome motivatie zorgen er op dat soort moment voor dat ik toch naar die tennisles ga, ook al heb ik er geen zin in.
Extrinsieke motivatie:
Wanneer je extrinsiek gemotiveerd bent, doe je iets omdat er een beloning volgt als je het gedaan hebt of een straf wanneer je iets niet gedaan hebt. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan de onvoldoende die een leerling krijgt wanneer een werkstuk te laat ingeleverd wordt. Wanneer er alleen extrinsieke motivatie is, dus zonder dat er sprake is van een intrinsieke of autonome motivatie, zie je vaak dat extrinsieke motivatie weinig effect heeft of alleen op de korte termijn. Als de beloning of de straf de enige reden is waarom de leerling zich inzet, dan heeft dit zelfs een averechts effect, de leerling doet dan alleen nog maar iets om die beloning te krijgen of te zorgen dat er geen straf volgt, zonder dit zal de leerling zich dan niet meer inzetten.
Autonome motivatie:
Deze vorm van motivatie is bij veel mensen, en zeker bij de meeste leerlingen, onbekend. Weten dat deze vorm van motivatie bestaat, is voor sommige leerlingen zelfs een opluchting. 'Ik kan dus ergens voor gemotiveerd zijn, zonder dat ik het leuk vind?'
Wanneer je autonoom gemotiveerd bent, dan ben je gemotiveerd omdat je het nut van de activiteit inziet: je weet waar je het voor doet en wat je eraan hebt. Je vindt deze activiteiten niet altijd leuk om te doen, maar je doet ze wel omdat je ervoor kiest. Zo kan een leerling wel gemotiveerd zijn om een werkstuk te maken zonder dat het onderwerp hem erg aanspreekt, omdat hij graag zijn eindexamen wil halen.
Motivatie kan ook veranderen. Het kan van de ene naar de andere vorm schuiven. Ik noemde al het voorbeeld van de tennisles. Daar schuift mijn motivatie ook steeds heen en weer. Als de zon schijnt en alles loopt lekker, dan zorgt mijn intrinsieke motivatie ervoor dat ik ga. Maar op momenten dat ik geen zin heb, dan is daar de extrinsieke motivatie (zoals afspraken met een ander en ervoor moeten betalen) en de autonome motivatie (ik weet dat het goed voor me is en ik vind het belangrijk om te sporten) waardoor ik toch ga. Ze kunnen elkaar zo versterken.
Bij leerlingen zie je vaak intrinsieke motivatie, een leerling vindt het vak (en/of jou als docent) leuk en doet daarom zijn best. Of de leerling die extrinsiek gemotiveerd is, die werkt voor de beloning of om te voorkomen dat hij straf krijgt. Het heeft heel veel effect op de motivatie wanneer je met de leerlingen gaat kijken naar hun autonome motivatie. De bewustwording dat deze vorm van motivatie bestaat en dat dit je kan helpen om gemotiveerd te zijn voor een activiteit zonder dat ze dit leuk vinden, is voor veel leerlingen een eye-opener. Van daaruit kun je met ze in gesprek gaan om die autonome motivatie te vergroten. Waarom is het belangrijk voor een leerling om iets te doen? Wat hebben ze eraan om dit te doen?
De eerste stap
Bespreek met je leerlingen de verschillende vormen van motivatie en laat ze voorbeelden bedenken bij elke vorm. Ook voorbeelden hierbij van jou zullen het heel goed doen!
Wil je meer weten over het vergroten van de autonome motivatie van jouw leerlingen? Dan is de training Motiverende gespreksvoering en/of het boek Motiveer en leer! interessant voor jou.